2020: A Chinese Odessey



Bij de Chinees


Pas op het moment dat de gehelmde verkeersagent een kreet slaakte, besefte ik dat hij mij niet wilde berispen, maar juist wilde beschermen. Nu is het te laat. Ik lig onder het linkervoorwiel van een bestelbus van chemieconcern Ling inc.. Uit mijn been lijkt een stuk bot te steken. Het is duidelijk dat zoiets nooit de bedoeling kan zijn. Vanuit deze lage positie op het asfalt, is het nog moeilijker het door de toegestroomde omstanders gesproken dialect te verstaan. Hier slikken de Chinezen nog meer klinkers in dan in Pudong. Pudong was mijn aanvankelijke doel. Maar de massale aanwezigheid van andere westerse vluchtelingen daar, heeft mij doen besluiten mijn heil elders te gaan zoeken. In een andere miljoenenstad in China, waar de economie minstens zo goed draait als in Pudong. Ik moet ervoor zorgen de anderen nét een stapje voor te zijn, het spel sluwer te spelen. Dat is bijzonder ingewikkeld en vereist de grootst mogelijke toewijding.

De vluchtelingenstroom die na de derde grote beurskrach binnen een decennium vanuit het westen op gang is gekomen, noopt mij daar nu eenmaal toe. Ik heb besloten om niet zoals de meeste andere westerlingen in een haastig opgericht tentenkamp te gaan zitten afwachten. Ik heb besloten verder te reizen. In de hoop elders werk te vinden. Daarin ben ik tot nu toe nog niet echt geslaagd. Ik behelp mij met het wassen van voorruiten. Voorruiten van dienstauto’s die de hele dag optrekken en stilstaan op het draaikolkachtige verkeersplein hier. De ene dag heb ik meer succes dan de andere. Vandaag heb ik, ook met het oog op mijn hachelijke positie, duidelijk pech. Op medelijden van de gemiddelde Chinees reken ik niet. Ook nu niet. De meesten weigeren te betalen, maar soms heb ik geluk. Dan verdwijnt het geblindeerde raampje van een zakenwagen haast geruisloos enkele centimeters in het portier en verschijnt er een anonieme hand met daarin enkele Yuans. Daarmee koop ik noodles. Respijt.

Terwijl het nog maar zo kort geleden lijkt dat we konden winnen. Dat het wel goed zou blijven gaan. Dat het westen haar plek in de mondiale hegemonie zou behouden. Het is een illusie gebleken. Het is zo ongelooflijk snel gegaan.

Eerst viel de Europese export stil en al snel volgde de hele markt. Zoals Galileo Galileï de arme Ptolemeus de das om deed, was van de wet van vraag en aanbod ineens geen sprake meer. Sinds China het door haar uitgeleende geld opeiste, vormden de staatsschulden ineens een meer dan wezenlijk probleem. Miljarden Yuans bestonden ineens alleen nog maar op papier. Waarmee iedereen in het westen in een klap aan de grond zat. De EU bleef amechtig vechten met zichzelf en sommige regeringsleiders bleken ineens in staat tot opgaan in het absolute niets. Toen zijn de Chinezen hun geld maar komen halen. Daar kon je op wachten. Binnen een mum van tijd was de slapende, oude laissez-faire-mentaliteit die het westen decennialang had gekenmerkt, vervangen door een efficiënte eenheidsworst. De multinationals die op dat moment nog niet door China waren overgenomen, werden nu bij wijze van relatiegeschenk door de overgebleven overheden aan hen weggegeven. Maar arbeid in Europa bleek te duur, en zelfs tegen de door de Chinezen ingestelde salarissen bleken maar weinigen in staat werkelijk naar behoren te kunnen consumeren. Terwijl dat in essentie als verplichting werd gezien.

Al een paar maanden na de Tweede Grote Sprong Voorwaarts, verschenen de eerste berichten over westerlingen die naar het oosten waren gevlucht. Gevlucht voor de belasting. Voor justitie. Of voor de maffia. En daarbij had je natuurlijk een grote groep gelukzoekers. Daartoe behoorde ik.

Sommigen onder ons bereikten het oosten door middel van de meest buitenissige vervoersmiddelen. Want al vrij snel hadden auto’s van de zaak opgehouden te bestaan en was men genoodzaakt zich meer en meer per fiets voort te bewegen. Zo ook ik. Na ongeveer acht maanden fietsen ben ik uiteindelijk in China aangekomen.

En nu lig ik hier, te midden van het stadsverkeer, gewond en ongelukkig.

De groep kijkers groeit nog steeds. Sommigen wijzen naar mijn been, stoten elkaar aan en lijken grappen te maken in dat ondoordringbare dialect van ze. Zelf spreek ik vijf talen, waaronder Mandarijn, maar tot nu toe heeft me dat weinig opgeleverd hier.

Iemand maakt een filmpje van me met zijn iPhone 14. Dan klinkt het fluitje van de verkeersagent en alsof zij een en hetzelfde organisme is, gaat de groep ineens uiteen. Ik voel het bloed uit mijn hoofd wegtrekken. Ondanks het koele, natte asfalt, ben ik doorweekt van mijn eigen zweet.

De bestuurder van het bestelbusje en de verkeersagent lijken nu in een discussie te zijn verwikkeld. Waarschijnlijk is de verkeersagent gelieerd aan het Kader, zodat de bestuurder uiteindelijk het onderspit zal delven. Na enkele, denkelijk afsluitende keelklanken, neemt de agent zijn plek in het midden van de draaikolk weer in en voel ik ineens twee handen onder mijn oksels. Iemand sleept mij onder de wielen van het busje vandaan. Een allesverzengende pijn schiet als een kogel door mijn linkerbeen. Ik kijk omhoog in het gezicht van de bestuurder. Hij laat een oksel los en gebaart naar me met zijn iPhone 14, alsof hij me het ding ter plekke wil verkopen en stapt dan weer achter het stuur van zijn bestelbus. Hij heeft tijd verloren en tijd is geld, dus hij zal zich moeten haasten. Hij heeft me netjes tegen de rand van de middenberm van de rotonde gelegd, van waar de verkeersagent er inmiddels weer op los fluit. Ikzelf bezit geen iPhone 14, laat staan een telefoon. Maar door de gesticulaties van de bestuurder met dat apparaat, reken ik op de komst van de ambulance.


Inmiddels is het rustig geworden op het plein. De draaikolk is gaan kabbelen, lost langzaam op in de vallende schemering. Voordat de verkeersagent er vandoor ging, gebaarde hij op dezelfde wijze als de bestuurder van het bestelbusje met zijn iPhone 14 naar me, waarna hij nog eenmaal op zijn fluit blies. Ik reken nog steeds op de komst van de ambulance en betreur dat het al zo lang heeft moeten duren. De pijn in mijn been wisselt nu tussen gevoelloosheid en stekende scheuten. Ik ga rechtop zitten en slaak een kreet tegen niemand in het bijzonder. Sowieso ben ik niet in staat op eigen kracht het ziekenhuis te bereiken. Tot nu toe is er nog geen enkele taxi gestopt, omdat taxichauffeurs hier weten dat westerlingen vanuit oude, verloren gegane cultuuropvattingen de neiging vertonen om impulsief taxi’s aan te houden, er geen rekening mee houdende die nooit te kunnen betalen. De taxichauffeurs weten dat en hanteren derhalve stilzwijgend de regel niet te stoppen voor westerlingen.

Plotseling hoor ik achter mij het aanzwellende geluid van de elektrische bezemwagen. Ik kijk naar links en zie inderdaad twee vegers aankomen, gevolgd door een wagentje dat de door hen aangeveegde troep opslokt. Eén van de vegers is geen Chinees. Ik blijf naar hen kijken totdat ze binnen gehoorsafstand zijn en besluit dan om in vijf talen hulp te vragen. De Chinese veger gebaart ditmaal zonder iPhone naar me, lichtelijk geïrriteerd lijkt het, en veegt om mij heen. De westerse veger biedt zijn excuses aan en deelt mee, dat wanneer hij van zijn routine afwijkt, ontslag op staande voet volgt. Vooral wanneer het helpen van zwervende westerlingen betreft. Het bezemkarretje bezemt vlak langs de middenberm van de rotonde en maakt een keurig bochtje om de plek waar ik zit, hulpelozer dan ooit nu. Er welt iets in mij, een oergevoel, een kramp in mijn buik die ik nooit eerder heb gevoeld. De straatvegers en het karretje staan stil, enkele meters bij mij vandaan. Er wordt overlegd. Dan draait de westere straatveger zich om. Het is echt waar, hij draait zich om en begeeft zich in mijn richting. Eindelijk. Hij zal me helpen. Hij zal ervoor zorgen dat alles goed komt, dat ik in een schoon bed in het ziekenhuis geopereerd zal worden aan mijn inmiddels surrealistisch uitziende been. Een lieftallige zuster zal me straks instoppen en pitloze druiven voeren.

‘Pardon,’ zegt hij in het Mandarijn, ‘Ik ben van de gemeente, dus formeel moet ik u vragen of u hier wel een vergunning voor hebt.’ Verbijsterd kijk ik hem aan.

‘Indien u geen vergunning hebt, ben ik gemachtigd u over te dragen aan justitie, die op haar beurt kan besluiten u te werk te stellen.’ Ik voel mij zoals een eendagsvlieg zich moet voelen bij het vallen van de avond.

‘Ik heb geen vergunning’, zeg ik ijzig.

‘In dat geval treedt de procedure in werking.’ Hierop grijpt hij een soort tang die in een foedraal aan zijn riem hangt. Hij richt het ding op mij.

‘Eerst krijgt u een tatoeage. Dit is bij wijze van experiment. Daarna volgt de standaardprocedure.’

Er volgt een knetterend geluid. In een flits wordt een connectie in mijn hoofd verlegd. Voor me staat een beeldschoon meisje. Ze draagt een fluorescerend hesje over haar zwarte ondergoed. Op haar hoofd prijkt een helm en om haar nek hangt een fluitje. Naast haar staat haar prijs in Yuans.

‘Ik heb geen eigen mening,’ zegt ze glimlachend tegen mij, ‘jij toch ook niet? Even goeie vrienden.’

Ik schud mijn hoofd en kijk haar stralend aan. Ze is gestuurd door Ling inc. en ik zal voor altijd van haar houden. Op de Noordzee in de verte dobbert De Vergulde Draek.